Het was een warme, zonnige zondag en Nederland vierde de overwinning van zijn voetbalteam in de kwartfinales van de Wereldbeker. Bijna niemand had in de gaten dat de Nederlandse autoriteiten op dat moment drie Congolese mannen, wier asielaanvraag een week voordien door de hoogste rechtbank van Nederland was afgewezen, op het vliegtuig terug naar de Democratische Republiek Congo hadden gezet. Bij aankomst in de luchthaven van Kinshasa, de hoofdstad van DR Congo, werden de mannen onmiddelijk naar de gevangenis overgebracht.
Deze mannen waren niet zomaar afgewezen asielzoekers. Wat hun zaak bijzonder maakt, is dat zij de eerste getuigen zijn die na hun getuigenis voor het Internationaal Strafhof (ICC) in Den Haag een asielaanvraag indienden in Nederland. Ze stelden dat hun veiligheid in het geding was en dat hun mensenrechten geschonden zouden worden bij terugkeer naar DR Congo omdat enkele van hun getuigenissen belastende informatie bevatten over Joseph Kabila, de president van DR Congo. Daarnaast wezen ze op het feit dat ze voorafgaand aan hun getuigenissen jarenlang zonder enige aanklacht of eerlijk proces vast zaten in een Congolese gevangenis.
Hun zaak zorgde voor talrijke complexe juridische problemen en kopzorgen voor het ICC en voor de autoriteiten in Nederland en in DR Congo. Zondag kwam er een eind aan hun juridische strijd voor bescherming in Nederland. De mannen lopen nu het risico geen eerlijk proces te krijgen voor rechtbanken in DR Congo.
Floribert Njabu, Sharif Manda en Pierre-Célestin Mbodina waren opgeroepen om te getuigen voor de verdediging in het ICC-proces van Germain Katanga, een voormalige Congolose rebellenleider, die werd verdacht van ernstige internationale misdrijven in het Ituri-district in Noordoost-Congo in de periode 2002-2003. Voorafgaand aan hun overdracht aan het gezag van het ICC in Den Haag in maart 2011 werden de mannen al meerdere jaren vastgehouden in een zwaar beveiligde gevangenis in Kinshasa.
Njabu en Mbodina staan voor Congo’s militaire rechtssysteem terecht voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. De rebellengroep waarin ze een leidende rol speelden, is verantwoordelijk voor de dood van duizenden burgers die vanwege hun etniciteit op brute wijze zijn vermoord. Vele anderen werden gefolterd, verkracht of gerekruteerd als kindsoldaat.
Het ICC was in overeenstemming met bepalingen in het oprichtingsverdrag de verbintenis aangegaan de getuigen terug te sturen naar DR Congo zodra ze de getuigenis hadden afgelegd. Maar in mei 2011 vroegen ze asiel aan in Nederland.
Na een meer dan drie jaar durende juridische strijd bepaalde de Raad van State op 27 juni dat de getuigen asiel geweigerd moest worden op basis van hun vermoedelijke betrokkenheid bij ernstige internationale misdrijven, en dat ze naar DR Congo teruggestuurd moesten worden. Met de beslissing dat hun mensenrechten bij terugkeer niet in gevaar zouden zijn, verwierp de Raad van State de eerdere beslissing van een lagere rechtbank.
Human Rights Watch blijft bezorgd over de waarborgen van de rechten van de ICC-getuigen in DR Congo. We hebben de Nederlandse Staatssecretaris van veiligheid en Justitie, Fred Teeven, opgeroepen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de uitzetting te vertragen totdat hij volledig overtuigd zou zijn dat het recht van de getuigen op een eerlijk proces, in overeenstemming met de internationale normen, zou worden gerespecteerd.
Verder spoorden we Teeven aan overleg te voeren met de autoriteiten in Kinshasa voordat de uitzetting van de getuigen zou plaatsvinden, en hen te vragen een aantal maatregelen te nemen om de kansen op een eerlijk proces te vergroten. Mogelijke maatregelen zijn onder meer de waarborg dat de getuigen een ervaren, door hen gekozen advocaat krijgen, én toegang tot juridische hulp als ze daar behoefte aan hebben. Ze zouden ook vervolgd moeten worden voor een rechtbank die toelaat in beroep te gaan voor een onafhankelijk panel van professionele rechters. En DR Congo kan de missie van de Verenigde Naties in Congo (MONUSCO) om hulp vragen bij noodzakelijke onderzoeken, tijdens de processen en voor het beschermen van slachtoffers en getuigen, met inbegrip van de getuigen voor de verdediging.
Na jarenlang juridisch getouwtrek wilde de Nederlandse overheid blijkbaar niet nog meer vertraging oplopen, en zocht het op deze punten geen verdere toenadering tot de Congolese autoriteiten voordat de drie getuigen waren uitgezet.
Nu de mannen uit het zicht zijn, mogen we hen echter niet uit het oog verliezen. De Nederlandse overheid zou de ICC-getuigen niet aan hun lot mogen overlaten. In overeenstemming met de garanties die door de Congolese autoriteiten aan het ICC gegeven zijn, moeten vertegenwoordigers van het ICC de getuigen bezoeken en hun proces in de gaten houden. Het ICC en Nederlandse en andere diplomaten die de procedures in Kinshasa volgen, zouden publiekelijk aan de bel moeten trekken als ze getuige zijn van onregelmatigheden. De Nederlandse autoriteiten zouden ook rechtstreeks in contact moeten treden met de autoriteiten in Kinshasa om de bovengenoemde concrete stappen voor eerlijke processen voor de ICC-getuigen te waarborgen.
Njabu en Mbodina mogen dan wel verdacht worden van deelname aan ernstige internationale misdrijven, en hun rol moet onderzocht worden. Maar is het geen essentiële les van het ICC –waarvan Nederland een sterke voorstander en gastland is– dat zelfs vermoedelijke oorlogsmisdadigers een fundamenteel recht hebben op een eerlijk, geloofwaardig en onpartijdig proces?